Kinderalimentatie

De hoogte van de alimentatie is afhankelijk van de behoefte van de kinderen en de draagkracht van de (stief-)ouders.

Behoefte

De behoefte wordt bepaald aan de hand van het netto-besteedbaar (gezins)inkomen (NBI) tijdens de relatie. Voor de bepaling van het NBI wordt in principe gekeken naar het bruto inkomen minus belastingen. Dit kan loon zijn, een uitkering, maar bijvoorbeeld ook inkomen uit vermgoen. Dit bedrag wordt eventueel verhoogd met het kindgebonden budget als dat tijdens de relatie werd ontvangen. Als het NBI is berekend, dan kan de behoefte op basis van de gezinssamenstelling en de leeftijd van de kinderen worden afgelezen uit de behoeftetabel. De tabel wordt jaarlijks door de Expertgroep Alimentatienormen aangepast in overleg met Nibud.

Een berekening wordt over het algemeen als complex ervaren en een fout is zo gemaakt. Het wordt daarom aangeraden om voor een exacte berekening contact op te nemen met ons kantoor.

Draagkracht

Als de behoefte bekend is, moet de verdeling van deze kosten worden berekend. Dit wordt bepaald door de draagkracht van de onderhoudsplichtigen. Net als bij de behoefte is het netto beteedbaar inkomen van belang (NBI). Ditmaal gaat het om het huidige inkomen en niet om het inkomen tijdens de relatie. Als er kindgebondenbudget wordt ontvangen door één van de ouders, dan wordt het inkomen daarmee verhoogd. Als beide NBI’s bekend zijn, dan kan de draagkracht worden bepaald door de navolgende formule: A% [NBI – (0,3 x NBI + B), waarbij A en B afhankelijk zijn van de hoogte van het NBI. De formule is voor een aantal gangbare inkomens uitgewerkt in de draagkrachttabel. De tabel wordt jaarlijks door de Expertgroep Alimentatienormen aangepast.

Als de draagkracht van beide partijen de behoefte overstijgt, dan wordt het aandeel in de behoefte pro rato verdeeld. Als vader en moeder bijvoorbeeld beide een draagkracht hebben van € 200,– (samen € 400,–) en de behoefte van hun enige zoon is € 300,–, dan wordt van hun verwacht dat zij allebei € 150,– bijdragen de kosten van verzorging en opvoeding van hun zoon. Dat betekent niet dat de ene ouder een bedrag ad € 150,– aan de ouder dient te voldoen waar de zoon het hoofdverblijf heeft. Van die € 150,– worden de zorgkosten nog in mindering gebracht.

Zorgkorting

Op basis van de behoefte en draagkracht is het aandeel van de ouders in de kosten van verzorging en opvoeding van de kinderen bepaald. De ouder waar de kinderen het hoofdverblijf niet hebben, mag van dit bedrag zorgkosten aftrekken. Als de kinderen bij hem/haar verblijven wordt immers al een deel van de behoefte door hem/haar voldaan. Dit bedrag wordt de zorgkorting genoemd. De zorgkorting is een percentage van de behoefte. Als vuistregel geldt het navolgende:

  • 15% bij gedeelde zorg op gemiddeld 1 dag per week
  • 25% bij gedeelde zorg op gemiddeld 2 dagen per week
  • 35% bij gedeelde zorg op gemiddeld 3 dagen per week

Als vader één weekend per veertien dagen omgang heeft met zijn zoon, dan heeft vader dus recht op een zorgkorting van 15%. Als vader en moeder een gelijke draagkracht hebben die de behoefte van € 300,- overstijgt, dan zal vader dus € 150,- minus 15% van € 300,- is € 105,- per maand aan kinderalimentatie dienen te betalen.

Let wel! De zorgkorting wordt niet (of beperkt) toegepast als de draagkracht van partijen onvoldoende is om in de behoefte van de kinderen te voorzien. Bijvoorbeeld als de behoefte van de enige zoon van partijen € 300,– bedraagt, maar ouders slechts een gezamenlijke draagkracht hebben van € 200,-.