Om de huurovereenkomst te kunnen voortzetten na het overlijden van de huurder, dient er sprake te zijn geweest van een duurzame gemeenschappelijke huishouding. Bij meerderjarige kinderen wordt dit niet snel aangenomen, omdat de wederkerigheid in deze relatie ontbreekt. In vrijwel alle gevallen worden de kinderen verzorgd en is het de bedoeling dat de kinderen de woning op (korte) termijn verlaten.
De Hoge Raad heeft op 17 januari 2014 arrest gewezen in een zaak waarin een man van 57 jaar de huurovereenkomst van zijn overleden moeder wilde voortzetten. De man was altijd bij zijn ouders blijven wonen en stelde dat er daarom sprake was van een duurzame gemeenschappelijke huishouding.
Zowel bij de kantonrechter als het gerechtshof werd de vordering van de man afgewezen. De man was de jongste zoon en werd ook zo behandeld door zijn moeder. De man betaalde niet mee aan de huur en werd verzorgd. Vlak voor haar overlijden verbleef de vrouw in een verzorgingstehuis. Van wederkerigheid was dus geen sprake.
De Hoge Raad is het eens met de lagere rechtcolleges, zodat de man de huurovereenkomst niet mag voortzetten.